zondag 28 juni 2009

De politieke geschiedenis van de vrouw in België

Volgens de actiegroep Alice moet de volgende Vlaamse regering vijf vrouwen tellen. Na de evenredige vertegenwoordiging op de kieslijsten een nieuwe stap in de gelijkwaardige behandeling van vrouwen in de politiek. Nochtans komt men van ver.

Jong België: liberaal maar niet democratisch
Toen in 1830 de Belgische onafhankelijkheid werd geproclameerd beschikte België over een van de meest liberale grondwetten in Europa. Toch bleek ze niet democratisch. Immers, slechts 46.000 mannen die een bepaalde som aan rechstreekse belastingen betaalden konden gaan stemmen op basis van het cijnskiesrecht. Vrouwen waren helemaal uitgesloten niettegenstaande ook zij hadden deelgenomen aan de opstand voor de afscheuring van Nederland.

Het feminisme wordt geboren
In 1848 schreef Lucien Gottrand een boek waarin hij pleitte voor algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen én vrouwen. Hij was (voorlopig) een roeper in de woestijn.
Het feminisme kreeg een eerste opstoot door Marie Popelin. Zij was in 1888 als juriste afgestudeerd maar werd niet tot de advocatuur toegelaten. Het was een kaakslag voor de vrouwen. In 1892 werd daarom de Ligue Belgue du Droit des Femmes (Belgische Liga voor de rechten van de Vrouw) opgericht. Het stemrecht voor de vrouw was echter niet de eerste prioriteit voor de Liga, maar ze streefde eerder de economische en juridische gelijkheid na.


Meervoudig en algemeen stemrecht voor mannen
In 1893 werd het algemeen meervoudig stemrecht voor de man toegekend. Mannen konden zodoende soms meer dan één stem uitbrengen als ze cijns betaalden of een hoge positie bekleedden. De opkomstplicht werd ingesteld en men kon kiezen vanaf 25 jaar.

De roep om stemrecht voor vrouwen werd aanvankelijk door de Werkliedenpartij gesteund. Gezien de katholieke dominantie in Vlaanderen begon men echter bang te worden dat de vrouw overwegend katholiek zou gaan stemmen zodat zowel socialisten als liberalen de eis niet meer ondersteunden, maar de katholieken dan weer wel.

In 1919 werd het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen een feit. Vrouwen konden enkel stemmen voor de gemeenteraad, maar konden zich wel verkiesbaar stellen op alle niveaus. In het Interbellum bleef het aantal verkozen vrouwen zeer laag, op en al 1%.
In 1921 werd Marie Spaak-Janson, de eerste vrouwelijke senator, gecoöpteerd, maar de eerste rechtstreeks verkozen vrouw, Lucie Dejardin,  kwam er pas in 1929.

Algemeen enkelvoudig stemrecht voor vrouwen
Op 27 maart 1948 werd de vrouwen dan toch eindelijk stemrecht toegekend, maar dat leidde niet direct tot een aanzienlijke verhoging van het aantal vrouwelijke verkozenen. Tot het begin van de jaren zeventig bleef dat aantal rond de 3% schommelen omdat vrouwen nog steeds niet voor vrouwen kozen en gewoonlijk het stemgedrag van hun man volgden.

Vanaf 1970 werden de vrouwen door de vrouwenbeweging opgeroepen om op vrouwen te stemmen. In Brugge ging de vrouwelijke vertegenwoordiging in de gemeenteraad spectaculair de hoogte: de twee verkozenen werden er nu zeven.
Maar op landelijk vlak beperkte de opgang zich tot 6,6%.

In de jaren negentig kwam er schok in de zaak. De wet Smet-Tobback in 1994 legde de verplichting op dat minimum 33% van de kandidaten op de kieslijsten van het vrouwelijk geslacht moesten zijn. Door toedoen van Laurette Onckelinckx werd dat percentage in 2002 tot 50% opgetrokken. Mannen en vrouwen moesten alternerend op de kieslijsten verschijnen.

De ministers
Pas in 1965 was de eerste vrouwelijke minister tot de regering toegetreden. Mevrouw Marguerite De Riemaecker-Legot werd minister van Gezin en Huisvesting.
Het aantal vrouwelijke ministers in Belgische regering is sindsdien altijd eerder beperkt gebleven. Vandaar de eis van Alice om ook op dat vlak een verhoging van het aantal vrouwen te eisen.

België niet in het koppeloton
Met de toekenning van het stemrecht aan vrouwen in 1948 was België alvast niet bij de eerste. Finland kende het stemrecht reeds toe in 1906, Denemarken volgde een kleine tien jaar later (1915). Na de Eerste Wereldoorlog volgden Nederland, Duitsland, Luxemburg, Zwitserland en Oostenrijk. Pas in 1944 was Frankrijk aan de beurt. Vier jaar later België, in 1952 Griekenland en Portugal sloot de rij in 1974.